In de loop van de tijd heeft het leven me steeds meer de rol toebedeeld van “geestelijk leraar”. Ik geef onderricht tijdens cursussen en workshops, leid retraites, schrijf boeken en essays en begeleid veel mensen. Het is zeker een waardevolle rol, maar tegelijkertijd komt het op me over als een rol, die rust op een aantal luchtspiegelingen, of om het nog botter te zeggen, op een aantal leugens. Ik besef dat dit nogal hard overkomt, zeker als je de eerbiedwaardige geschiedenis van deze rol beschouwd, die door alle tijden heen in elke cultuur is gespeeld door geestelijk leraren: door heiligen en meesters, sjeiks, goeroe's, rinpochee's en door ontelbare andere geestelijke gidsen, die zich ervoor inzetten de waarheid te ontsluieren en hun volgelingen gerust te stellen. Desalniettemin rust de hele zaak – althans voor mij – op diverse aannames, die tijdelijk nuttig zouden kunnen zijn maar die op zichzelf eigenlijk niet juist zijn.
Allereerst is er het idee dat er zoiets bestaat als een leraar en een leerling. Er wordt aangenomen dat de leraar iets heeft dat de leerling niet heeft. De leerling is op de een of andere manier niet compleet, het ontbreekt hem/haar aan de kennis en het inzicht, die de leraar wel in grotere mate heeft. Deze ongelijkwaardige dynamiek staat bij de meeste gebieden van het leven niet ter discussie: de pianolerares weet meer en heeft meer bekwaamheid dan haar leerling, de wiskundeleraar heeft meer kennis en in wiskundig opzicht een groter voorstellingsvermogen dan de klas. Maar is de leraar op het vlak van geestelijke verwezenlijking echt meer bevoorrecht dan de leerling?
Zoals we weten gaat het bij geestelijke verwezenlijking niet om het verzamelen van meer feiten, kennis of vaardigheden. Die kenmerkt zich juist door geen-inspanning en niet-doen: leren om te stoppen met leren, leren om te stoppen iets te verwerven. Dit “stoppen” is waar het om gaat. Het hele begrip om geestelijk inzicht te krijgen, of verlichting te bereiken, impliceert het vreemde idee dat je het zou kunnen bezitten. “Heeft de hond de boeddha-natuur?” wordt in een beroemde koan gevraagd. Het raadselachtige antwoord, “Mu!”, wat min of meer “Nee!” betekent, is niet gericht op het antwoord van de vraag maar op het doorprikken van de veronderstelling dat de boeddha-natuur iets is dat je kunt bezitten.
Als de hond, of een ieder van ons wat dat betreft de boeddha-natuur niet kan “hebben”, wat is er dan aan de hand? Wat is deze boeddha-natuur, deze bewustwording van de essentie der dingen, deze verlichting? Heeft de leraar boeddha-natuur? Heeft de leerling het? Heeft de Boeddha het?
Verlichting is eenvoudigweg niet bereikbaar. Niemand “heeft” het en niemand kan verlichting “krijgen”. De waarheid, door Soefies al Haqq genoemd, is niet iets dat in stukjes komt, waar sommigen meer van kunnen hebben dan anderen. Al Haqq is alomtegenwoordig. De Ene - het Echte, Oernatuur, Rigpa, het Heldere Licht - is niet iets dat verborgen is of ergens anders ligt te wachten. Geen leraar, zelfs Jezus niet of de Boeddha of Mohammed of Goeroe Nanak, heeft, of kan er meer van hebben dan iemand anders. Het is niet “heb-baar”.
Dit is wat ik bedoel met de leugen of luchtspiegeling, van de ongelijkwaardigheid van de leraar-leerling bij het spel van het geestelijke onderricht. Zo werkt het gewoon niet. Het heldere licht van zuiver en volledig bewustzijn is dìt moment. Niemand kan er meer toegang toe hebben dan een ander. De ongelijkwaardige luchtspiegeling tussen geestelijk leraar en zijn of haar leerlingen kan tijdelijk van nut zijn: dat het de leerlingen net lang genoeg in de buurt houdt zodat zij geen verhalen meer verzinnen over verlichting, maar dat “tijdelijk nut”, blijft iets tijdelijks. Het is en blijft een luchtspiegeling.
Als de leraar dat niet duidelijk aan zijn leerlingen kan maken bewijst hij hen geen dienst, bovendien loopt hij het risico zich op een voetstuk te plaatsen en roept hij afhankelijkheid en geestelijke hiërarchie op. Dit ligt heel subtiel. Als de leraar zijn leerlingen op een tactische en gevoelige manier, zonder er om heen te draaien, erover aanspreekt, kan hij hen behoeden voor die onwezenlijke patriarchale fantasieën en bespaart hen zo veel hartzeer. Tegelijkertijd hebben leerlingen er baat bij om zich van deze dynamiek bewust te zijn, ook als de leraar zich dat niet is.
Nog een leugenachtige luchtspiegel die speelt bij geestelijke opvoeding is de opvatting van het pad zelf. Het pad, de queeste, de geestelijke zoektocht is een beeld dat – net als het idee dat de leraar iets heeft dat de leerling niet heeft – impliceert dat datgene wat wordt gezocht nu niet hier is, maar ontdekt zal worden als het pad is afgelegd en de bestemming is bereikt. In wezen is er geen pad. Er is niet “iets” waar je naartoe kunt gaan. De bestemming is hier al, en kan alleen gevonden worden door het niet te zoeken. Ook dit is iets subtiels. Zoals Al-Bistami, een negende eeuwse soefi zei:
“Dit waarover we het hebben kan nooit door zoeken gevonden worden, maar alleen zoekers vinden het.”
Dezelfde boodschap weerklonk in de woorden van Shabkar Lama, een 19de eeuwse Tibetaanse meester:
“Als je ernaar zoekt kan het visioen niet gezien worden: hou op met zoeken. Het kan niet door meditatie ontdekt worden, geef het in-trance-zijn en je mentale beelden dus op. Het kan niet bereikt worden door iets te doen, geef je poging dus op om de betovering die van de wereld uitgaat te doorbreken. Het kan niet door zoeken gevonden worden, laat dus alle hoop op resultaat varen.”
Het idee van een geleidelijk oplopend geestelijk pad met bereikbare stadia of "halteplaatsen" zoals ze door soefi's genoemd worden, dat je stap voor stap kunt afleggen doet dienst als lokaas om de zoeker actief aan het werk te houden, kan desalniettemin ook misleidend zijn. De configuratie van een pad met een hier waar “het” niet is en een daar waar ”het” wel is, stelt de zaak eenvoudigweg uit. Verlichting vindt alleen in het nu plaats. In feite, het ìs nu. Als je ervan uitgaat dat verlichting plaatsvindt in een “toekomstig nu” loop je het gegarandeerd mis.
Natuurlijk ligt voor ons gevoel de waarheid verborgen, zelfs als dat niet zo is. Het ligt “verborgen door haar eenheid”, zoals (de dertiende eeuwse soefi) Ibn Arabi ons vertelt. Omdat ze altijd volledig aanwezig is, is ze voor ons onderscheidingsvermogen niet te doorzien. Wat zichtbaar wordt is het voordurende onderscheid dat wij maken tussen dit ding, dat ding, deze gedachte, die gedachte, dit gevoel, dat gevoel, binnen-buiten, zelf-ander. Dit onderscheid dringt elk moment van ons wakende leven binnen en legt beslag op onze aandacht. Maar waar deze dingen vandaan komen, of waarbinnen ze optreden – het heldere licht van het nu – daar kijken we dwars doorheen, maar herkennen doen we het niet.
In de mate dat we verstrikt zijn in het maken van onderscheid, (beoordelingen, gezichtspunten, geloofssystemen, enzovoort), heeft het idee pad een tijdelijke functie, net zoals het onderscheid tussen leraar en leerling. Dit is echter een pad van ont-goocheling, de-constructie, of “ont-leren” zoals de soefi's het noemen. Merk op dat al deze woorden (ont-goocheling, enzovoort) allemaal naar hetzelfde aspect van onze gedachten wijzen, naar het stoppen of laten vieren van onze greep op het geloof in onze gedachten. Het pad is op deze manier een soort anti-pad, een pad dat niet meer kennis opdoet over een geloofssysteem, maar het tegenovergestelde: een pad van niet-weten. “O God,” roept Mohammed, “Doe mijn verbijstering over U toenemen!”, dat wil zeggen: maak me vrij van het trekken van conclusies!
De laatste luchtspiegeling-achtige leugen waar ik het over wil hebben is een leugen die inherent is aan het meeste geestelijke onderricht. Het is het beroemde onderscheid dat wordt gemaakt tussen de archetypes met betrekking tot het absolute en het betrekkelijke, God en al het andere, het heilige en het profane, leegte en vorm, nirwana en samsara, onvoorwaardelijk zuiver bewustzijn en het voorwaardelijke rijk der verschijnselen. Ja, deze tegenstellingen kunnen ons aanvankelijk helpen onszelf toe te staan dat er meer is tussen hemel en aarde, “dan waar we in onze overpeinzingen van droomden” (deel van een citaat van Shakespeare, *noot van vertaler). Op deze manier kunnen ze als tijdelijke opvoedkundige hulpmiddelen dienst doen, zoals je een patroon eerst niet zag in een figuratieve optische illusie en je het later wel kunt aanwijzen.
Het probleem hierbij is dat onze geest deze archetypes heel snel maakt tot iets dat vaststaat. We denken dat ze daadwerkelijk iets zijn. Maar het Echte komt niet in stukjes en beetjes. Het komt spontaan, plotseling, en laat geen spoor na. Leegte en vorm zijn niet twee verschillende dimensies; het onvoorwaardelijke en het voorwaardelijke manifesteren zich niet op verschillende plaatsen. Het is waar dat ze niet hetzelfde zijn, maar ze verschillen ook niet van elkaar.
De leraar moet Humpty Dumpty (Engels kleuterliedje, waarin H.D. valt en er gevraagd wordt wie de stukken nu weer gaat samenvoegen. [vertaler]) weer samenvoegen, nadat hij er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat de Ene onder het Vele aanwezig lijkt. Niet Een, niet twee. Er is geen conclusie te trekken over wat is. Het enige dat de leraar werkelijk kan doen is de leerlingen op hun gemak te stellen met deze onkenbaarheid en het ondefinieerbare – of het nu luchtspiegelingen zijn, zoals de ongelijkwaardigheid tussen leraar en leerling, of het pad, of de schijnbare tegenstelling tussen de Ene en het Vele – en als vriend naast hen te gaan staan om zich door het Mysterie van het leven wederzijds te laten betoveren.
(Vertaling: Ava Swierenga)
Dit artikel verscheen eerder in het
tijdschrift 'Inzicht' van september 2011. Een bundel van 25 'Notes
from the Open Path' werd in het Nederlands vertaald en uitgegeven onder de titel 'Een Open Pad'.
Uitgeverij Panta Rei, ISBN 978-90-8840-085-8