Hoofdstuk een
Een van de meest vreugdevolle momenten in het leven van spirituele zoekers is wanneer zij ontdekken dat het doel waar ze zó lang naar gezocht hebben er al is. Wij zijn de zuivere aanwezigheid waarover de wijzen en dichters spreken. Niet onze persoonlijkheid maar het hart van ons eigen natuurlijke bewustzijn is de meest intieme en oneindige aanwezigheid. Op deze momenten van inzicht begrijpen we dat we één zijn met de gehele werkelijkheid, dat we dat ook altijd geweest zijn en dat die identiteit volkomen veilig, vrij en onuitsprekelijk vriendelijk is.
Er hoeft voor ons niets meer gedaan te worden om volledig te
zijn. Er hoeft niets te veranderen. We hoeven ons niet te verbeteren of iets recht
te zetten. We onderkennen dat het er niet om gaat of we deze verlichting waard zijn
of niet, of we dit bereiken of niet. Het is onze natuurlijk staat van zijn.
En toch ervaren we waarschijnlijk vaak dat we afgesneden zijn van het verwezenlijken
van deze natuurlijk staat. Wat kan ons daar weer mee verbinden? Wat helpt ons om
deze verwezenlijking in stand te houden?
In één woord: openheid. Openheid is het best te begrijpen door wat het niet is: het is niet gesloten, niet gehecht, niet te verdedigen, het velt geen oordeel, het is niet bezitterig. Het is de afwezigheid van iets. Wanneer we bijvoorbeeld zeggen dat een raam open is, betekent dit dat het raam niet is waar het was toen het dicht was. Maar de openheid van het raam heeft eigenlijk niets meer met het raam te maken. Het is wanneer het raam niet is. In de zin van Meister Eckhart: “God is wanneer jij niet bent.” Of zoals Martin Heidegger het omschreef: “Iemand is geen ding of proces, maar een opening waardoor het absolute zich manifesteert.”
We kunnen de mystieke diepte en eenvoud van het ervaren van openheid gaan waarderen wanneer we onderkennen dat openheid de aard van het bewustzijn zelf is. Je kunt dit nu meteen voor jezelf zien: kijk of je een grens kunt vinden aan je bewustzijn. Een middelpunt? Zelfs met een intuïtie van een moment kun je misschien de openheid voelen die de aard is van bewustzijn.
Maar om allerlei redenen komen we er in ons leven toe ons te vereenzelvigen met de inhoud van ons bewustzijn, met onze opvattingen, herinneringen, verlangens, aversies, ons idee over onszelf en andere mentale en emotionele fixaties. Die conditionering gaat gaandeweg bepalen wat we ervaren als werkelijk, terwijl onze natuurlijk staat van open bewustzijn aanvoelt als kwetsbaarheid en gebrek. Vaak is de reactie op dit gevoel van kwetsbaarheid een zich distantiëren van elke neiging tot openheid, die we maskeren met assertiviteit, zelfverdediging of zelftwijfel.
Het “open pad” is de naam voor een uitweg uit deze verkramping. Enerzijds is het open pad niets bijzonders, gewoon het pad van openheid -- van geest, van hart, van ons zijn van moment tot moment. Het is vrij, niet gestructureerd en staat ieder van ons elk moment ter beschikking. Anderzijds verwijst het “Open Pad” (met hoofdletters) naar een gestructureerde opleiding -- een directe benadering om deze kramp los te laten en ons open te stellen voor onze natuurlijke toestand van helder gewaarzijn en liefde.
Op deze manier begrepen, houdt “openen” een spontaan loslaten in, een “niet vastklampen” dat ons geen ruimte laat om te talmen. Als we geleidelijk of plotseling leren mee te vloeien met dit loslaten, worden de intimiteit en de schoonheid van het leven ons geopenbaard. In de kalme rust van onze openheid ontwaken we, zonder agenda, betrokken bij wat is.
Als we proberen zoiets als een pad, zelfs een open pad, aan te wijzen, lopen we het risico dat we complicaties veroorzaken bij een proces dat eigenlijk heel eenvoudig is. Als we nergens heen kunnen omdat de waarheid omtrent wat is hier al is, dan hoeven we niets te doen, hoeven we nergens aan herinnerd te worden en zijn er geen wegwijzers nodig op een pad dat sowieso niet bestaat.
En toch hebben we vaak het gevoel dat er wel iets is dat we moeten doen, dat er iets is dat ons geluk in de weg staat. Dat is natuurlijk. Vandaar dat de behoefte aan een pad (met wegwijzers) ontstaat.
Met dit voorbehoud wil ik drie wegwijzers aangeven die dit pad van openheid markeren in de hoop dat ze tenminste duidelijk maken waar het open pad zich niet bevindt.
Het lijkt erop dat we leven in een oneindig veld van paradox
en tegenstrijdigheid. Niets in dit leven is definitief. Hoe langer we leven, hoe
meer tegenstrijdigheden we overal zien: dit is waar, maar dat ook. Zoals een mysticus
eens zei: “Realiteit is een functie van tegenspraak.”
Neem bijvoorbeeld ons gevoel van in de tijd bestaan, het voelt zeker zo
dat we in de tijd bestaan met de toekomst die dwars door het huidige moment naar
het verleden stroomt.
Maar als we goed kijken kunnen we geen bewijs van de toekomst vinden. Waar is die
dan? Kunnen we wel zeggen dat die bestaat? En dat geldt ook voor het verleden.
Waar is het? Wat op het punt staat te gebeuren en wat al gebeurd
is bestaan geen van beide -- er lijkt althans geen manier te bestaan waarop we ze
kunnen lokaliseren of identificeren behalve in onze gedachten. En het huidige moment?
Waar is dat? Wat nu, op dit moment bestaat, lijkt uit het niets te verschijnen (omdat
het niet bestaat voordat het er is) en verdwijnt dan meteen weer in het nergens.
Dit moment waarop alles gebeurt is eigenlijk nul-tijd. Hoe kunnen we dan
zeggen dat wij -- of wat dan ook -- bestaat? Waar dan? Wanneer dan? Wij zijn een
ogenblikkelijke synaps tussen wat nog niet en wat niet meer bestaat. En toch zijn
we ogenschijnlijk hier!
Waarheen we ons ook wenden -- persoonlijke relaties, het maatschappelijk verdrag, politiek, moraliteit, religie, filosofie -- we worden geconfronteerd met ervaringen van paradox en tegenstrijdigheid. Zo hebben we bijvoorbeeld verdriet wanneer iemand van wie we houden sterft. Het verlies wordt ervaren als tragisch, onmogelijk, zwaarwegend. Maar vroeg of laat komt er een moment waarop we merken niet langer op die manier verdriet te hebben. Betekent dit dat het verdriet dat we voelden denkbeeldig is? Degene van wie we hielden is nog steeds weg, aan dat onverbiddelijke feit is niets veranderd en toch merken we dat we gewoon ons leven leiden en zelfs glimlachen en lachen. De logica van het bestaan van verdriet blijft waar maar de logica van het niet-bestaan ervan ook. We komen er op een natuurlijke manier toe te leven met beide kanten van de paradox.
In uitgesproken “spirituele sferen” is het niet anders. Hoe meer
we op zoek gaan naar wat werkelijk is, hoe meer paradoxen we tegenkomen.
Een van de meest geciteerde is de paradox die ons gevoel betreft dat we gescheiden
zijn van het Goddelijke (d.w.z. God, de Geliefde, de Werkelijke, de Ene, het Enig
Zijnde, de Boeddha-aard, het Zelf, Dat wat is, enzovoorts). Dit gevoel van gescheiden
zijn van het goddelijke is de oorsprong van al ons zoeken. Maar hoe kan het dat
we onszelf ervaren als anders dan het enig zijnde. Dat is een “contradictio
in terminis”. Het enig zijnde is het enig zijnde.
En toch is deze ervaring van het je afgescheiden voelen hardnekkig. Het leidt ertoe
dat we een spiritueel pad volgen, wat wil zeggen dat we serieus zoeken, dat we diepgaand
onderzoeken, dat we leren van leraren en leringen, dat we oefeningen doen, bidden,
mediteren, enzovoorts. Al deze bezigheden helpen ons kennelijk om door het gevoel
dat we afgescheiden zijn van de Ene heen te breken, ook al beseffen we wel degelijk
de tegenstrijdige aard van dat gevoel: we kunnen onmogelijk gescheiden
zijn van de Ene, terwijl we wel dat gevoel hebben.
En dus gaan we oefenen. We mediteren. We lezen dit soort essays. Maar als hetgeen
we ter verwerkelijking zoeken reeds waar en aanwezig is, (omdat het nergens anders
zijn kan) draaien we onszelf dan, al oefenend, geen rad voor ogen?
Is het volgen van een spiritueel pad enkel een manier om ons af te leiden met zaken om over te denken en te praten en voor onszelf een spirituele identiteit op te eisen, die ons, juist doordat hij ons definieert, vastgekleefd houdt aan het gevoel van afgescheidenheid? Sorteert het hele project van een spiritueel pad dan geen averechts effect? Zoals Zenmeester Hakuin Ekaku schreef:
Niet wetend hoe nabij de waarheid
is,
zoeken we haar ver weg -- wat jammer!
Maar de nabijheid van de waarheid is nu juist wat haar verbergt. Die”verborgenheid” brengt nog een paradox teweeg: als we geen spiritueel pad volgen, kunnen we onszelf ervaren als verloren, afgescheiden van de Geliefde, maar als we wel een spiritueel pad volgen, kunnen we onszelf misleiden door ons de Geliefde voor te stellen als iemand ergens boven ons, net buiten bereik, zodoende zeker stellend dat de Geliefde dat ook blijft, iets dat buiten bereik is.
Een verwante paradox van het pad kan beschreven worden in termen van het nuttige of onbeduidende van inspanning. Het volgen van een spiritueel pad wordt vaak geassocieerd met het gevoel dat je je moeite moet getroosten om tot verwerkelijking te komen. Ik verbind mij aan het beoefenen van verschillende methoden met als doel de roes een afgesneden zelf te zijn te doorbreken.
Hoe dan ook, het idee op zich dat er een “iemand” zou kunnen zijn die probeert een oefening te doen die tot doel heeft de illusie van diens bestaan uit te roeien is opmerkelijk, er was namelijk nooit iemand om dit te proberen.
Om deze drie paradoxen kort samen te vatten:
We ervaren onszelf als afgescheiden van de Ene,
en toch zijn we niet anders dan de Ene;
Er zijn paden van beoefening die ons van dat gevoel van gescheidenheid
af kunnen helpen,
en toch kunnen door hun aard pad noch beoefening ook maar iemand bevrijden.
Als we ons best doen, kunnen we voorwaarden scheppen die het
ontwaken ondersteunen,
en toch is er geen onafhankelijk zelf dat ervoor kan kiezen zijn best te doen, of
dat kán ontwaken.
Deze paradoxen zijn niet enkel filosofische bezienswaardigheden. Hun onbepaaldheid maakt hen tot wegwijzers, het open pad waardig. Er kunnen geen keurige conclusies getrokken worden, geen dogma’s worden gevestigd. Per slot van rekening, kijken we naar “ontwaken voor de waarheid” -- en wat de “waarheid” ook is, ze is naar alle waarschijnlijkheid totaal niet onder de indruk van welke door ons bedachte conclusie dan ook.
Vóór alles is een open pad dus een levend pad dat paradox, tegenstelling en onbepaaldheid verwelkomt. Geconfronteerd met de paradox, bereikt het verstand zijn grens. Het kan niet in een conclusie voorzien. In plaats daarvan ontstaat er een gevoel van opening, van geen plek hebben om te landen, alles staat op losse schroeven.
Het woord ervaringsgericht zoals ik het hier gebruik houdt een directe ontmoeting in met de werkelijkheid, in plaats van erover te denken of er beelden bij te hebben. Het open pad is fundamenteel ervaringsgericht omdat het alle conclusies en gedachten loslaat en gewoon openstaat voor wat er nu gebeurt. Er is geen afstand tussen de waarnemer en hetgeen wordt waargenomen.
Het grootste deel van onze ervaringen is anders van aard, zij hebben sterk het gevoel een subject te zijn in relatie met/tot objecten.
Onze benadering van spiritualiteit houdt meestal dit soort subject-objectverhouding in. Spirituele oefeningen, leringen, gebed, meditatie, aanbidding, dit essay berusten alle op het gevoel van zelf en ander -- dat hetgeen waarover we praten, waar we voor bidden, op mediteren, over leren iets is en zich verbindt met iets anders dat wij zijn. Het kan helpen dit soort subject-objectervaring te zien als tweederangservaring terwijl de gerichte ervaring er een is van de eerste rang: direct, spontaan, niet geïnterpreteerd, niet gecorrigeerd.
Het Open Pad -- als leerpad, een oefening -- wijst ons voortdurend voorbij de tweedeling subject-object, voorbij de tweederangs- ten opzichte van de eersterangservaring. Door verschillende manieren -- intensief onderzoek, het uiteenrafelen van zich herhalende verhalen, het werken met koans en paradoxen, geleide meditaties, niet doen, enzovoorts -- gaat de leerling vermoeden dat zijn/haar vertrouwde zelf wel eens een fata morgana zou kunnen zijn. Als deze vermoedens zich blijven herhalen, wordt de fata morgana steeds minder duidelijk, tot het gevoel dat je een subject bent in relatie tot een wereld van objecten verdwijnt. Eigenlijk verdwijnt het subject niet echt omdat het er om te beginnen al niet was. Dit is net als het bekende verhaal waarin je ‘s nachts het erf op stapt en vlak voor je op de grond een slang ziet liggen om -- zodra je je zaklantaarn aanknipt -- te ontdekken dat de slang een bos touw is. Er was helemaal geen slang!
Met het verdwijnen van de illusie van de dualiteit subject-object, ontwaakt de wereld. God ontwaakt. Zoals Angelus Selesius grapte: “God kan je alleen komen bezoeken wanneer jij er niet bent.” Van hieruit is openbaring niet langer afkomstig uit een secundaire bron. Ze is direct. Geschriften, geloofsovertuigingen, leraren of leringen zijn niet relevant of nodig. Er is niet langer de dwang om het filter van het zelf noch de begripsmatige interpretaties en emotionele vooronderstellingen toe te passen ten aanzien van wat is. Het is zuivere perceptie. Levendig, maagdelijk gewaar zijn. Alleen dit.
Het is buitengewoon omdat het volslagen gewoon en natuurlijk is. De wereld der verschijnselen verschijnt nog steeds in je bewustzijn, maar “jij” bent gewoon transparant, open, lucide gewaarzijn. Geen opsmuk. De waarheid van wat is is onmiddellijk, spontaan en vanzelfsprekend.
In 1910 werd een jonge Indiase mysticus en musicus door zijn leermeester naar het Westen gezonden om de “boodschap” van een open pad te brengen. Hij noemde het wel niet zo, maar het was dezelfde boodschap. Hij noemde het “een boodschap van geestelijke vrijheid”. Het was een andere tijd, het begin van de verspreiding van geestelijke wereldtradities, en zijn taal wilde passen in -- en vervolgens de grenzen verruimen van -- de spirituele opvattingen van die tijd. Opgeleid als een soefi, stichtte Inayat Khan hier in het Westen een soefi-school om zijn visie te verwezenlijken. Maar anders dan de meeste soefi-ordes die zich strikt richten op de leer van de Islam, ging hij uit van een open lijn die de goddelijke inspiratie in alle religies onderkent. Zoals hij het stelde:
Het soefisme neemt de grenzen weg die de verschillende geloven verdeeld houden door de onderliggende wijsheid waarin ze allen verenigd zijn in het volle licht te brengen.
Op die manier gezien is een open pad -- een pad van geestelijke vrijheid -- gewoon het pad dat begaan wordt door diegenen die de wijsheid die aan alle religies ten grondslag ligt “in het volle licht brengen”. Vandaar dat het geen pad is dat behoort tot een bepaalde traditie of groep, soefi of anderszins.
Op wereldschaal kunnen we dit open pad vereenzelvigen met het zich wijds integrerende spirituele experiment, nu door mensen over de hele wereld onderzocht als gevolg van de kruisbestuiving van spirituele wereldtradities. Sinds de tijd van Inayat Khan heeft de reikwijdte van de spirituele lijn die ons ter beschikking staat zich geopend om wijsheid van alle voorvaderen van de mensheid in te sluiten.
Als gevolg van deze veranderingen betrekken miljoenen zoekers nu twee of meer tradities in hun eigen beoefening en spirituele visie. Terwijl sommige traditionalisten dit door elkaar weven van spirituele standpunten en beoefeningen aanmerken als oppervlakkig en gevaarlijk, is het een natuurlijk verschijnsel dat door de geschiedenis heen is ervaren. Uiteindelijk blijkt elke traditie die wordt geacht zuiver te zijn een mengvorm te zijn.
Zodra we de leringen tegenkomen uit de Kabbala, uit de boeddhistische soetra’s of van soefi-heiligen, van christelijke mystici als Eckhardt of Merton, of van hindoe-wijzen als Shankara of Ramana Maharshi, staan we oog in oog met de uitdaging ons een betrouwbaar spiritueel leven eigen te maken vanuit al deze verschillend bronnen. Terwijl godsdienstijveraars het voorhoofd fronsen bij deze uitdaging, is het desalniettemin voor veel mensen een werkelijke uitdaging die je niet zomaar uit kunt vlakken.
Deze uitdaging is de voetstap van het open pad, zijn grens van ontdekking. Niemand kan dit voor ons doen, want de enige leidraad die we kunnen volgen is wat werkt. We zijn, zoals de non-duale leermeester Peter Fenner opmerkte op zoek naar “het werk dat de klus klaart”. Iedere leer en oefening die de verwezenlijking van een ontwaakt, compassievol leven dient is welkom.
Men heeft gesuggereerd dat deze benadering van ons spirituele leven een religie in cafetariastijl is, die verdoemd zou zijn omdat ze geen “verplichtingen” kent . Terwijl zulk geliefhebber een schaduwmogelijkheid kan zijn van het open pad, kan datzelfde gezegd worden bij vrijwel alles wat wij ondernemen. Het omhelzen van de inclusieve, onbepaalde en ervaringsgerichte geest van het open pad is niet zonder nauwkeurigheid of oprechtheid. Het is geen pad voor de weekhartigen.
Een volgend aspect van de inclusiviteit waar ik het over heb is dat dit pad er geen aanspraak op maakt iets uitzonderlijks te zijn. In feite is het zelfs misleidend het open pad een naam te geven. Het kon net zo goed het pad zonder naam of “het padloze pad” zijn. Het is volgens eigen verklaring open, wat wil zeggen dat het niets en niemand uitsluit. Zijn boodschap is volkomen democratisch. Het enige waar het om gaat is het openbaren van, in de woorden van Inayat Khan, “het goddelijk licht dat schuilgaat in elke ziel”.
De inclusiviteit van deze universele, integrerende manier van ontwaken betekent ook dat je een vroom christen, moslim, jood, boeddhist, hindoe of volgeling van welke religie dan ook of geen religie, én een reiziger op het open pad kunt zijn. Er wordt van de reiziger vereist dat hij/zij openstaat voor leiding en inspiratie uit welke richting dan ook, openheid voor “wat werkt”, voor de tegenstrijdigheden van het bestaan en openheid voor direct, fris leven, voorbij aan de concepten van zelf en ander. Op die manier is het pad van openheid het einde van fundamentalisme en het begin van schoonheid.
Volslagen onzelfzuchtig, de schoonheid ervan, de vlinder ziet het niet als als een persoonlijke verdienste, hij verdwijnt gewoon tussen de bomen. Jij ook, vriendelijk en nederig en niet eens hier, het was niet in een hebzuchtige stemming dat je het licht zag dat iedereen toebehoort.