Hoofdstuk vier
Tegen het eind van zijn leven hield de Indiase mysticus Inayat Khan een lezing over de relatie tussen geest en materie, die eindigde met de volgende woorden:
Wat is bewustzijn? Bewustzijn is het kenvermogen, maar dan wel het kenvermogen wanneer dat enige kennis bevat -- pas dan noemen we het bewustzijn. Men is zich ergens van bewust, is het bewustzijn zich nergens van bewust, dan is het zuivere intelligentie. In dit inzicht ontvouwt zich het grootste geheim van het leven .
Men zou kunnen zeggen dat het ervaren van zuivere intelligentie alleen mogelijk is voor het enige wezen, God, maar niemand bestaat buiten God. Het enige wezen bevat alles in zich. En er bestaat zonder meer een proces waardoor je deze staat van zuivere intelligentie kunt bereiken. De mens is zich dit niet meer bewust -- hij is de gewoonte om te ervaren wat zuivere intelligentie is kwijtgeraakt. Maar alle meditaties en concentraties, het hele proces waarmee de mysticus het spirituele pad bewandelt brengt ons uiteindelijk tot het verwerkelijken van die zuivere intelligentie. Als men vraagt wat de zin hiervan is, luidt het antwoord dat omdat alles wat ons ten goede komt voortkomt uit één bron, die bron volmaakt moet zijn. Ze moet volkomen heilzaam zijn. Dit gaat ons beperkte voorstellingsvermogen te boven, maar het is het grootste wat men in het leven kan bereiken.
In deze paar woorden, in 1926 spontaan uitgesproken voor een kleine groep, wees Inayat Khan op het “geheim” van non-duaal bewustzijn -- in het hart van het spirituele pad, niet alleen van het soefisme maar eveneens in het hart van de gehele mystieke erfenis van de mensheid. Wat is dat geheim? Hoe kun je het ervaren? Ik wil hier graag stilstaan bij enkele sleutelelementen die in deze passage genoemd worden en de mogelijkheid van het direct verwezenlijken van dit “grootste geheim”.
Inayat Khan maakt onderscheid tussen bewustzijn dat zich ergens van bewust is -- dat wil zeggen onderwerpen van bewustzijn -- en bewustzijn dat geen onderwerp kent. Dit zuivere bewustzijn noemt hij “zuivere intelligentie”. Bij het Open Pad-werk van de Sufi Way gebruiken we de woorden “zuiver bewustzijn” om die oerwerkelijkheid aan te geven. In andere tradities staat het bekend als Boeddha-geest, gnosis, rigpa, atman, non-duaal bewustzijn, inhoudsloos bewustzijn, Godsbewustzijn, enzovoorts. Omdat hier wordt verwezen naar bewustzijn dat vrij is van alle dingen en dat zelf geen ding is, kun je er niet echt naar verwijzen. Het vertoont zich niet als iets. Maar ook al kun je het niet zien of voelen als een bepaalde sensatie, het is ons in het diepst van ons wezen duidelijk omdat ieder van ons op dit moment kan zeggen: we zijn ons bewust. Het zou absurd zijn om te zeggen dat we ons niet bewust zijn. Immers, wat -- behalve bewustzijn zelf -- kan zich realiseren niet bewust te zijn? Er is geen ervaring zonder bewustzijn.
De meeste non-duale tradities maken op de een of andere manier dit onderscheid tussen ons gangbare gevoel van bewustzijn dat zich van dingen bewust is en het bewustzijn dat “zuiver” of vrij van dingen is. Gewoonlijk wordt dat onderscheid al vroeg in deze leringen gemaakt. Een soortgelijke onderscheid wordt ook gemaakt tussen onze dagelijkse “geconditioneerde” wereld en de “onvoorwaardelijke” dimensie van het zuivere zijn, tussen het Absolute en het Relatieve, tussen leegte en vorm, nirvana en samsara, hemel en aarde, het sacrale en het profane. Het mag vreemd lijken dat leringen die zich op hun non-dualisme beroepen dit soort dualisme meteen in hun verhalen brengen. Maar in alle gevallen wordt het onderscheid later losgelaten in een erkennen van de eenheid van leegte en vorm of van het Absolute en het Relatieve. Het is nodig dit onderscheid meteen aan het begin te maken omdat we ons meestal volkomen identificeren met de verhalen die onze geest in het leven roept over de inhoud van ons bewustzijn -- gedachten, emoties, herinneringen en gewaarwordingen die we voor werkelijk houden. Leren bewustzijn te onderscheiden dat vrij is van welke inhoud er ook in opkomt is een belangrijke stap bij het desidentificeringsproces (in soefi-termen fana) dat wezenlijk is voor verwerkelijking. Zoals Inayat Khan in deze passage zegt zijn wij ons niet meer bewust van zuivere intelligentie; wij hebben de gewoonte om te ervaren wat het is verloren. Om zuivere intelligentie te kunnen ervaren moeten we eerst de mogelijkheid toelaten dat het bestaat.
We kunnen hier meteen mee experimenteren, zelfs terwijl we deze woorden lezen. Merk gewoon op dat er in je bewustzijn een voortdurende stroom bestaat van woorden, gedachten, de steeds wisselende vormen van letters op deze bladzij, de verschuivende beelden van andere dingen die in je ooghoeken verschijnen, sensaties in je lichaam, enzovoorts. Vraag je nu af wat het is dat zich deze dingen bewust is? Richt je aandacht op het bewustzijn zelf. Wat is het?
Vreemd genoeg zien we wanneer we direct in bewustzijn kijken ... niets! We weten dat het is, maar de aanwezigheid ervan is volkomen ontdaan van iets wat te beschrijven valt. Het is het wakker zijn zelf, maar het heeft geen oppervlaktetrekken die het ergens plaatsen. Het heeft geen randen. Het is open, grenzeloos, volslagen helder. Kijk of je, al is het maar even, in deze openheid kunt rusten. Daar hoef je niets voor de doen, want het en jij zijn identiek. Wat je verder ook mag denken dat je bent -- je lichaam, je levensgeschiedenis, je verlangens, je angsten -- je bent zonder meer bewustzijn, want die andere dingen zouden niet eens in je op kunnen komen zonder dat je bewust was. Rust dus voor het moment gewoon in het bewustzijn dat je bent. Gedachten en gevoelens kunnen blijven opkomen en weer verdwijnen, maar het lege bewustzijn dat je bent gaat nergens heen.
Je merkt misschien dat je geest blijft proberen iets te onderscheiden dat het zou kunnen beschrijven als bewustzijn. Dat is prima, de geest heeft tot taak dit soort gedachten te vormen (in feite is de geest niets anders dan gedachten). Als je voelt dat dit gebeurt, ontspan je dan gewoon. Probeer niet iets te onderscheiden. Datgene waarnaar je op zoek bent -- bewustzijn -- is wat kijkt. Het is er nu al.
Op dit punt ervaar je misschien -- zij het slechts heel even -- dat wat je altijd hebt aangemerkt als jouw bewustzijn eigenlijk niet van jou persoonlijk is. Het beperkt zich niet tot zijn in jouw lichaam. Het is volkomen irrelevant voor de ideeën of subjectieve gevoelens die jij hebt over het zijn van een persoonlijk zelf. De aard ervan is grenzeloos en volkomen open. Hier helpt het om bewustzijn te ervaren als gelijk aan oneindige ruimte, want ruimte is net als bewustzijn geen ding, het heeft geen vaste plek en is volkomen grenzeloos en open. Maar nogmaals doe niet te hard je best -- de sleutel voor deze primaire ervaring is dat je je ontspant -- het is wat het al is.
Inayat Khan vermeldt dat sommige mensen zouden kunnen denken dat het ervaren van “zuiver intelligentie” alleen mogelijk is voor God, maar in een paar elegante woorden doet hij dat onderscheid verdampen: “Niemand staat buiten het enige wezen.” Alleen God kan God kennen -- of zoals Ibn ‘Arabi het stelt: “Niemand kent jou dan jij alleen” -- omdat er geen ander is, er is geen tweede, je kunt op geen enkele manier “iets” zijn, afgescheiden van de Ene Zuivere Intelligentie. Mijn kleine dromen dat ik een afgescheiden zelf ben dat op zoek is naar spirituele verbetering of verwezenlijking of naar geluk in het leven zijn niets anders dan lege dromen die dromen dat ik een ik ben. Nee, de “ik” kan God niet kennen omdat het enkel een gedachte droom is. Als we uit de droom ontwaken verdwijnen we, op precies dezelfde manier als wanneer we beseffen zuiver bewustzijn te zijn -- dat we niet onze gedachten, lichaam, sensaties of herinneringen zijn -- we zijn deze grenzeloze openheid waarin alles ontstaat. Zelfs zeggen dat we “verdwijnen” is niet geheel juist omdat er om te beginnen niets was dat verdwijnen kon. Bestaat een droom vóór hij verdwijnt? Waarheen?
Tegen het eind van de passage erkent Inayat Khan dat het uiteindelijke doel van alle spirituele paden het verwezenlijken van zuivere intelligentie is, dit bewustzijn is zonder onderwerp. Alle “meditaties en concentraties” hebben dat ten doel. In mijn ervaring dienen de spirituele beoefeningen waarover hij het heeft allereerst het kalmeren van de geest en het losmaken van identificatie met onze emoties en gedachten evenals het ons openstellen voor de mogelijkheid dat we niet weten wat er gaande is of wat we zijn. Die nederigheid is essentieel - het is het hierboven genoemde verdwijnen dat ons uiteindelijk brengt tot het verwerkelijken van zuivere intelligentie.
Tot slot vraagt hij: Waarom zou je dit doen? Wat voor nut heeft het? Zijn antwoord is eenvoudig: “Daar alles wat ons ten goede komt, voortkomt uit één bron, moet die bron volmaakt zijn. Ze kan niet anders dan volkomen heilzaam zijn." Eén manier om deze woorden te interpreteren is dat zij de ene bron van zegen herkennen die verborgen is in de gehele manifestatie. Om over deze bron te spreken als: volkomen heilzaam” (of “al-goed” volgens oude Tibetaanse teksten) is geen beschrijving die voortkomt uit de logica. Het is een beschrijving die voortkomt uit het direct ervaren van zuivere intelligentie. De weldaad die hieruit voortvloeid is het wonder van bewustzijn zelf.
Inayat Khan besluit met te zeggen dat deze bron -- de Algoede, de Alheilzame -- “ons beperkte voorstellingsvermogen te boven gaat, maar dat het het grootste is wat men in het leven kan bereiken. Ook al gaat het wat we ons kunnen voorstellen te boven, het verwerkelijken ervan ligt wel binnen ons bereik, omdat het niets anders is dan de bron en de essentie van ons hier-en-nu-bewustzijn. Het is wat we zijn.